Wat leert de eerste lockdown ons over genderongelijkheid?

Via de ODISSEI Corona LISS call kreeg Mara Yerkes (Interdisciplinaire Sociale Wetenschappen, Universiteit Utrecht) in het voorjaar van 2020 samen met een interdisciplinair onderzoeksteam van drie Nederlandse universiteiten toegang tot het LISS panel om onderzoek te doen naar genderongelijkheid tijdens de COVID-19 pandemie. Hun onderzoek richtte zich de gevolgen van de eerste lockdown (inclusief de sluiting van scholen en opvang in het voorjaar van 2020) voor genderverschillen tussen ouders in werk en de verdeling van huishoudelijke en zorgtaken, alsmede het welzijn van vaders en moeders.

Uit het onderzoek bleek dat de sluiting van scholen en opvang in maart en april een grote impact had op ouders én de genderongelijkheid tussen vaders en moeders. Moeders hadden een grotere afname van vrije tijd dan vaders, ervoeren meer werkdruk en namen meer huishoudelijke en zorgtaken op zich. Tegelijkertijd is een deel van de vaders meer gaan doen in de huishoudelijke en zorgtaken dan voor de pandemie. 

Na deze eerste meting hebben de onderzoekers met behulp van een beurs van de Faculteit Sociale Wetenschappen van de Universiteit Utrecht drie vervolgmetingen gedaan in het LISS panel. Gedurende de COVID-19 pandemie verzamelden ze data over de manier waarop vrouwen en mannen – nu ook inclusief degenen zonder thuiswonende kinderen onder de 18 jaar – verschillen in hun (ervaring van) betaald werk, de verdeling van huishoudelijk en zorgtaken, en welzijn. Uit de tweede meting in juni blijkt dat het aandeel vaders dat meer is gaan doen in de zorg voor kinderen was toegenomen, maar dat het aandeel vaders dat meer is gaan doen in het huishouden was afgenomen. Moeders bleven meer werkdruk ervaren, maar de werk-privébalans van ouders was iets verbeterd ten opzichte van de lockdown situatie in het voorjaar van 2020.   

Met de huidige lockdown, die op 15 december 2020 inging, zijn de bevindingen van Yerkes en haar team nog altijd zeer actueel. Ze zijn dan ook druk met het vervolgonderzoek en het formuleren van aanbevelingen voor beleid en praktijk. Wat kunnen we leren van hun bevindingen? Het team komt voorlopig met deze drie punten: 

1. Maak een heldere, landelijke richtlijn met betrekking tot het gebruik van noodopvang voor kinderen

De huidige richtlijn geeft te veel ruimte voor interpretatieverschillen, wat kan leiden tot onduidelijkheid onder ouders over hun rechten en mogelijkheden tot kinderopvang tijdens lockdown periodes. We hebben tijdens de eerste lockdown gezien dat ouders nauwelijks gebruik maakten van de noodopvang. 88% van de ouders gaf aan dat hun kinderen voltijd thuis waren, terwijl in 28% van de huishoudens beide ouders in een cruciaal beroep werkten (en in 57% van de huishoudens, minstens 1 ouder in een cruciaal beroep). Dit komt overeen met een onderzoek uitgevoerd in opdracht van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Verhue en Bouwman, 2020). In de huidige lockdown lijkt het gebruik van noodopvang hoger. Het blijft echter onduidelijk wie recht heeft op noodopvang met veel ruimte voor interpretatieverschillen bij ouders, opvanglocaties en scholen. 

2. Overleg met sociale partners om ouders beter te ondersteunen met mogelijke verlofregelingen

Nederland loopt achter op andere landen met betrekking tot beleidsmaatregelen die ouders ondersteunen tijdens de coronapandemie (te denken valt aan betaald ‘coronaverlof’). Het is lastig om met spoed nieuw beleid te ontwikkelen als de situatie aan verandering onderhevig is. Het ontwikkelen van nieuw verlofbeleid is bovendien binnen de Nederlandse context ingewikkeld door de sterke wisselwerking tussen beleid en cao’s. Veel verlofregelingen worden aangevuld in cao’s, instrumenten die een langere looptijd kennen en niet makkelijk te veranderen zijn op korte termijn. De overheid doet er verstandig aan om in gesprek te gaan met de sociale partners (bijvoorbeeld de werkgroep arbeid en zorg binnen de Stichting van de Arbeid) om werkzame en snel realiseerbare maatregelen te treffen. Voorbeelden van dergelijke maatregelen zijn een tijdelijke betaling van ouderschapsverlof en/of langdurig zorgverlof (dat deels door de overheid, en deels door werkgevers kan worden gefinancierd). Medefinanciering van de overheid is wenselijk om mogelijke weerstand van werkgevers te verminderen.

Bij dergelijke regelingen is het belangrijk rekening te houden met verschillen tussen groepen werknemers. We zien een groot verschil in wie wel en wie niet thuis werkt. Thuiswerkers zijn vooral hoogopgeleide werknemers, werkzaam in de publieke sector. Mbo-ers en laagopgeleiden werken veel vaker buitenshuis. Ook hebben ze vaker niet-cruciaal werk dat niet thuis gedaan kan worden. Deze laatste groep loopt tegen problemen aan. Ze hebben bijvoorbeeld geen toegang tot noodopvang en tegelijkertijd minder middelen om iets anders te regelen.

3. Maak geboorteverlof 100% betaald

De genderongelijke verdeling van zorgtaken tussen ouders is door de externe schok van de COVID-19 pandemie nu licht aan het verschuiven. Om deze verandering richting meer gendergelijkheid te bestendigen op de lange termijn zou er geïnvesteerd moeten worden in volwaardig verlof voor vaders. Zo worden vaders vanaf de geboorte betrokken bij de zorg voor hun kinderen en ontstaat er meer gendergelijkheid wat betreft werk- en verlofmogelijkheden. Zonder volledig betaling van het verlof blijven er grote barrières voor gezinnen die afhankelijk zijn van het inkomen van de vader/partner en is de kans groot dat de verschuiving in rolverdeling van tijdelijke aard is.

Relevante links 

Afbeelding:  Pexels from Pixabay